Dit artikel is ook verschenen op Urbanmag.Rond de jaarwisseling heb je in de grote musea de typische tentoonstellingen om publiek te lokken. Zo ook in het KMSK in Brussel waar nog tot 27 januari
"Rubens, een genie aan het werk" loopt. Volkstoeloop gegarandeerd natuurlijk. En dat voor een expositie die steunt op vier jaar wetenschappelijk onderzoek dat op dat moment al lang door de belastingbetaler is voorgeschoten. Mooi dubbel verdiend, al moet er natuurlijk ook geld opgehoest worden voor de vele bruiklenen. Maar laten we niet zeuren, zeker voor wie ook nog wat neertelt voor de uitstekende cataloog valt er heel wat te beleven. In feite is gans deze aanpak een perfecte illustratie van de mercantiele geest die Rubens zelf ooit aan de dag legde. En die het onderzoek waarvan sprake nu juist zo treffend aan het licht brengt.
Dat onderzoek had tot doel de vijftig of meer werken die het KMSK van Rubens bezit te onderzoeken op kunsthistorisch, kunsttheoretisch en schildertechnisch vlak. Aangevuld met evenveel bruiklenen illustreren de werken mooi de onderzoeksresultaten. Een eerste resultaat bevestigt een aanpak die in Rubens' tijd courant was, namelijk het hergebruik van bestaande beelden. Er was in die tijd geen internet, maar de boekdrukkunst en prentenkunst waren goed genoeg. Vooral de antieken vormden een bron van inspiratie, waarbij Rubens zichzelf alvast oplegde om het niet bij simpele nabootsing te houden (translatio en imitatio) maar het origineel ook te overtreffen (aemulatio). Ook achter de typische levendige stijl van Rubens zit een concept, nl. dat niet enkel het algemene (essentia) nodig is om bv. een menselijke figuur weer te geven maar ook het particuliere (accidentia). Rubens hergebruikte ook constant zijn eigen beeldmateriaal, in verschillende schilderijen zie je bv. dezelfde negerkoppen opduiken.
Een ander aspect van Rubens' werk is authenticiteit. We moeten er ons bij Rubens bij neerleggen dat niet alles van zijn hand is en dat we dat dikwijls zelfs niet kunnen achterhalen. Dat ligt in de kunst nog altijd heel moeilijk, wellicht juist omdat in onze tijd weinig dingen nog werkelijk origineel zijn en de Chinezen er lustig op los kopiëren. De onderzoekers hebben een inventaris gemaakt van wie er allemaal ooit onder Rubens gewerkt zou hebben (van leerling over gezel tot meester) en ze komen tot een lijst met 100 namen. De meest bekende is Van Dyck, die naderhand voor zichzelf is begonnen. Ook horizontale samenwerkingsverbanden waren schering en inslag, zo werkte Rubens regelmatig samen met Brueghel, die zijn werken vervolledigde o.a. met landschapselementen en dieren.
Zonder atelier zou Rubens er nooit in geslaagd zijn om een dergelijk omvangrijk oeuvre tot stand te brengen. Waarmee we niet alleen het aantal werken bedoelen, sommige werken zijn zo groot dat een normaal mens een half leven zou nodig hebben om er één van te schilderen. Typisch hiervoor zijn de altaarstukken. Zo een werk is al vlug 3 meter breed en 5 meter hoog, begin er maar eens alleen aan. Rubens deed dat zo: hij bedacht de compositie (inventio), waarvan hij een olieverfschets (modello) maakte. Die werd door helpers op doek nageschilderd waarna Rubens de belangrijkste figuren afwerkte en de rest terug overliet aan zijn medewerkers. Hij waakte wel over het eindresultaat en bracht soms nog retouches aan als het werk al in de kerk hing. De altaarstukken die op de expo worden getoond (een stuk of zeven) zijn allemaal eigendom van het KMSK, een bezit van onschatbare waarde. In de cataloog wordt uitgelegd wat de werken visueel en inhoudelijk zo sterk maakt. Dat is nl. het feit dat Rubens er van het gekozen thema altijd het meest actieve moment uitlicht, bv. bij "De tenhemelopneming van Maria" niet de aankomst van Maria in de hemel, maar het opstijgen zelf.
Rubens kreeg op een bepaald moment in zijn leven echt wel heel veel opdrachten. Hij moest de Carolos Borromeuskerk in Antwerpen met plafondschilderingen verluchten, kreeg een gelijkaardige opdracht voor de Banqueting Hall in het paleis Whitehall in Londen, stond in voor de vormgeving van de blijde intocht van het vorstenpaar Albrecht en Isabella, kreeg de verluchting van een paleis in Spanje op zijn boterham, hij had op een bepaald moment zelfs een reeks wandtapijten aan zijn been. Maar als creatief verantwoordelijke van zijn schilderbedrijf kweet hij zich even goed van zijn taak als manager. In de geschiedschrijving staan in ieder geval geen klachten te boek over laattijdige levering of zo. In die tijd beperkte Rubens zich uiteraard nog meer dan voordien tot het aanleveren van de modelli en tot het uitvoeren van de laatste retouches. Die modelli zijn in elk geval prachtig. Lekker los geschilderd, lekker Rubens.
Interessant is in welke mate Rubens' werk gekopieerd werd. Soms in eigen opdracht, kopieën gemaakt in eigen atlier. Het woord "principaal" werd gehanteerd i.p.v. "origineel" om aan te geven dat Rubens wel de uitvinder maar niet de uitvoerder was. Rubens stond reproductie d.m.v. grafiek toe, maar hield daar wel streng toezicht op en heeft er waarschijnlijk heel goed aan verdiend. Op de expo zijn ook kopies te zien die door anderen gemaakt zijn, zowel in Rubens' tijd als later en zowel uit winstbejag als uit bewondering. Plezant is dat er een kopie gemaakt door Delacroix hangt. Uit Delacroix' dagboek had ik al opgemaakt hoezeer hij Rubens bewonderde. Hij brengt zelfs verslag uit van een reis naar Antwerpen o.a. om Rubens' kruisafneming in de kathedraal te bekijken. In het KMSK krijgen we een kopie van Rubens' "De mirakelen van de heilige Benedictus" te zien. Zoek de zeven verschillen! Blijkt dat Delacroix erg dicht Rubens' resultaat benadert. Toch schilderde hij op een totaal andere manier, hij mengde de kleuren op het doek en niet op het palet. Prachtig!
Labels: Expoverslag