Naakt of interieur?
Een beetje kunstkenner kan je tegenwoordig niet meer imponeren met een expositie van Lucian Freud. Jaja, de kleinzoon van Freud. Jaja, fantastische naakten. Jaja, alweer een verkoopsrecord. Vijf jaar geleden werd Freud al bijgezet in de galerij der grootste nog levende schilders. Het was uiteraard weer de Tate Modern die deze taak op zich nam. Andere schilders, waaronder onze eigen Luc Tuymans, werden op identieke wijze al tot handelsmerk gepromoveerd. Het was dus zeker niet voor Freud dat ik een paar weken geleden naar het Haags Gemeentemuseum trok. Het was om eens uit te waaien op het strand van Scheveningen en om kibbelingen te eten. En om naar de expositie van Matthias Weischer te gaan in hetzelfde museum. Kent u Weischer niet? Het is u vergeven, want de schilders van de Neue Leipziger Schule behoren nog niet tot de artistieke mainstream. Gelukkig maar, zo staat er niemand in de weg als je naar hun schilderijen wil kijken. Dat was bij Lucian Freud natuurlijk wel het geval. Jaja, ik ben dan toch gaan zien, Freud als voorprogramma van Weischer.
Eigenlijk schildert Freud mensen als waren het paarden. Hij heeft zelfs een aantal portretten van deze edele dieren gemaakt. Kwestie van daarna nog beter de menselijke huid te kunnen behandelen als was het een paardenvacht. De borstelstreken volgen de haartjes, de verf vormt een pel zo dik als een paardenvel. Met de weergave van de gezichten lijkt hij meer last te hebben, daar heeft hij met olieverf echte korsten gevormd. Ze zijn ook erg vervormd, iets dat ook goed te zien is op de etsen omdat daar de tekening in negatief wordt afgedrukt. Op die manier staat zijn werk mooi op één lijn met dat van Bacon en Hockney, die andere schilders van de London School die tegen alle trends in nooit het schilderen en de figuratie hebben opgegeven. Ook Bacon liet niet na om de menselijke figuur te herleiden tot “vlees met een doek er rond”. En ook Hockney offerde het perspectief op aan de integratie van meerdere gezichtspunten in één beeld. De film bij de expo maakt duidelijk dat de modellen er in werkelijkheid een stuk beter uitzien dan op Freud’s schilderijen. Het schilderij is voor hem dan ook geen middel om de realiteit na te bootsen, het dient om er een nieuwe te creëren. En die werkelijkheid lijkt veel erger dan de werkelijkheid, zo erg wellicht als de werkelijkheid werkelijk is. Enkel schilders als Freud zien ons ware gelaat, zelf kijken we te veel naar onze omgeving en zeker naar onszelf door een cognitieve bril, onze eigen “flou artistique” als het ware. En hoe zit het met Sigmund? Lucian wou in elk geval niets met zijn illustere grootvader te maken hebben. De film toont aan waarom: Freud zou voor zijn eigen opa een prachtig studieobject gevormd hebben. Schilderen was voor Freud het allerbelangrijkste. De schilderkunst was dan ook de enige manier om met deze man een relatie aan te gaan. Om hun vader te zien zat er voor de kinderen niets anders op dan voor hem te poseren. Maanden aan een stuk, vele uren per dag. Zijn vrouw onderging hetzelfde lot. Schilderen als vorm van intimiteit. Erg Freudiaans, zegt u?
Maar genoeg over het voorprogramma. Het was mij in Den Haag enkel om Matthias Weischer te doen. Alweer een schilder van de Neue Leipziger Schule, een nieuwe stroming waarover ik het al tot in de treure heb gehad. Maar wat voor een stroming! Neo Rauch, David Schnell, Tilo Baumgärtel, Dirk Skreber, Matthias Weischer: ik vind ze allemaal even fantastisch. Weischer schildert interieurs. Nogal rommelige interieurs, er staan soms massa’s voorwerpen in: lampen, zetels, kapstokken, schilderijen, tapijten... Hij schildert sommige objecten maar half of laat ze opgaan in de achtergrond. De kamers waarin de voorwerpen staan hebben iets van een decor, soms sluiten de muren niet goed op elkaar aan of vormen ze rare hoeken. Badkamers, slaapkamers, zolderkamers, zitkamers: alles komt aan bod. Merkwaardig is dat hij bovenop een absurd dikke laag verf schildert. De onderliggende lagen zijn maar deels te zien, namelijk daar waar de schilder in de toplaag heeft gekrast. Zijn beelden zijn imaginair, collages gebaseerd op foto’s, tekeningen en herinneringen. Soms gebruikt hij een maquette als vertrekpunt, een aanpak die we al kennen van Tuymans. Wat we te zien krijgen is niet vooraf gepland, het is het neveneffect van het schildersproces. Op de dikke onderlaag bouwt hij van achter naar voor stapsgewijs een ruimte op. Behangpatronen vormt Weischer door middel van hulplijnen, die hij meestal ook laat staan. Daarna stouwt hij de verkregen ruimte vol met de al genoemde voorwerpen. Dikwijls is het raster nog te zien waarmee hij de afbeelding ervan op doek heeft overgebracht. Schilderen als ruimtelijke ervaring: de ruimte wordt stap voor stap opgebouwd en gevuld. De schilder als decorbouwer. Alleen gaat het hier niet om een 3D decor maar om de 2D weergave ervan. Het eindresultaat is eigenlijk een afdruk van het proces, inclusief de sporen van de opbouw (de hulplijnen en rasters). De samenhang tussen de onderdelen van het afgebeelde decor is puur schilderkunstig, ze bewerkstelligt de illusie van ruimtelijkheid (versterkt door de grote afmetingen van de werken) en is dienstbaar aan de compositie en aan de harmonie van vorm en kleur. Met andere woorden: je herkent wel alles, maar je verstaat er geen jota van. Maar dat is het nu juist met die schilders van de Neue Leipziger Schule, ze maken in de eerste plaats schilderijen om de schilderijen. Daarbij onderzoeken ze de plastische mogelijkheden van nog nooit eerder verwerkt beeldmateriaal. (Vergelijk met Lucian Freud die nog altijd geen afstand heeft genomen van het meest uitgemolken onderwerp van de schilderkunst, met name het naakt.) Bij Weischer zijn het interieurs uit de jaren 70 (of was het nu 80?), bij Skreber auto-ongevallen, bij Rauch onder andere de iconografie van de Koude Oorlog. Het zijn beelden die wij kennen, die daardoor ook een zekere melancholie opwekken. De interieurs van Weischer tonen verouderd design, een moderniteit die er intussen pijnlijk achterhaald uit ziet en symbool staat voor onvervulde dromen van vrijheid en welvaart. Met Freud heeft dit nog maar weinig te maken...
Eigenlijk schildert Freud mensen als waren het paarden. Hij heeft zelfs een aantal portretten van deze edele dieren gemaakt. Kwestie van daarna nog beter de menselijke huid te kunnen behandelen als was het een paardenvacht. De borstelstreken volgen de haartjes, de verf vormt een pel zo dik als een paardenvel. Met de weergave van de gezichten lijkt hij meer last te hebben, daar heeft hij met olieverf echte korsten gevormd. Ze zijn ook erg vervormd, iets dat ook goed te zien is op de etsen omdat daar de tekening in negatief wordt afgedrukt. Op die manier staat zijn werk mooi op één lijn met dat van Bacon en Hockney, die andere schilders van de London School die tegen alle trends in nooit het schilderen en de figuratie hebben opgegeven. Ook Bacon liet niet na om de menselijke figuur te herleiden tot “vlees met een doek er rond”. En ook Hockney offerde het perspectief op aan de integratie van meerdere gezichtspunten in één beeld. De film bij de expo maakt duidelijk dat de modellen er in werkelijkheid een stuk beter uitzien dan op Freud’s schilderijen. Het schilderij is voor hem dan ook geen middel om de realiteit na te bootsen, het dient om er een nieuwe te creëren. En die werkelijkheid lijkt veel erger dan de werkelijkheid, zo erg wellicht als de werkelijkheid werkelijk is. Enkel schilders als Freud zien ons ware gelaat, zelf kijken we te veel naar onze omgeving en zeker naar onszelf door een cognitieve bril, onze eigen “flou artistique” als het ware. En hoe zit het met Sigmund? Lucian wou in elk geval niets met zijn illustere grootvader te maken hebben. De film toont aan waarom: Freud zou voor zijn eigen opa een prachtig studieobject gevormd hebben. Schilderen was voor Freud het allerbelangrijkste. De schilderkunst was dan ook de enige manier om met deze man een relatie aan te gaan. Om hun vader te zien zat er voor de kinderen niets anders op dan voor hem te poseren. Maanden aan een stuk, vele uren per dag. Zijn vrouw onderging hetzelfde lot. Schilderen als vorm van intimiteit. Erg Freudiaans, zegt u?
Maar genoeg over het voorprogramma. Het was mij in Den Haag enkel om Matthias Weischer te doen. Alweer een schilder van de Neue Leipziger Schule, een nieuwe stroming waarover ik het al tot in de treure heb gehad. Maar wat voor een stroming! Neo Rauch, David Schnell, Tilo Baumgärtel, Dirk Skreber, Matthias Weischer: ik vind ze allemaal even fantastisch. Weischer schildert interieurs. Nogal rommelige interieurs, er staan soms massa’s voorwerpen in: lampen, zetels, kapstokken, schilderijen, tapijten... Hij schildert sommige objecten maar half of laat ze opgaan in de achtergrond. De kamers waarin de voorwerpen staan hebben iets van een decor, soms sluiten de muren niet goed op elkaar aan of vormen ze rare hoeken. Badkamers, slaapkamers, zolderkamers, zitkamers: alles komt aan bod. Merkwaardig is dat hij bovenop een absurd dikke laag verf schildert. De onderliggende lagen zijn maar deels te zien, namelijk daar waar de schilder in de toplaag heeft gekrast. Zijn beelden zijn imaginair, collages gebaseerd op foto’s, tekeningen en herinneringen. Soms gebruikt hij een maquette als vertrekpunt, een aanpak die we al kennen van Tuymans. Wat we te zien krijgen is niet vooraf gepland, het is het neveneffect van het schildersproces. Op de dikke onderlaag bouwt hij van achter naar voor stapsgewijs een ruimte op. Behangpatronen vormt Weischer door middel van hulplijnen, die hij meestal ook laat staan. Daarna stouwt hij de verkregen ruimte vol met de al genoemde voorwerpen. Dikwijls is het raster nog te zien waarmee hij de afbeelding ervan op doek heeft overgebracht. Schilderen als ruimtelijke ervaring: de ruimte wordt stap voor stap opgebouwd en gevuld. De schilder als decorbouwer. Alleen gaat het hier niet om een 3D decor maar om de 2D weergave ervan. Het eindresultaat is eigenlijk een afdruk van het proces, inclusief de sporen van de opbouw (de hulplijnen en rasters). De samenhang tussen de onderdelen van het afgebeelde decor is puur schilderkunstig, ze bewerkstelligt de illusie van ruimtelijkheid (versterkt door de grote afmetingen van de werken) en is dienstbaar aan de compositie en aan de harmonie van vorm en kleur. Met andere woorden: je herkent wel alles, maar je verstaat er geen jota van. Maar dat is het nu juist met die schilders van de Neue Leipziger Schule, ze maken in de eerste plaats schilderijen om de schilderijen. Daarbij onderzoeken ze de plastische mogelijkheden van nog nooit eerder verwerkt beeldmateriaal. (Vergelijk met Lucian Freud die nog altijd geen afstand heeft genomen van het meest uitgemolken onderwerp van de schilderkunst, met name het naakt.) Bij Weischer zijn het interieurs uit de jaren 70 (of was het nu 80?), bij Skreber auto-ongevallen, bij Rauch onder andere de iconografie van de Koude Oorlog. Het zijn beelden die wij kennen, die daardoor ook een zekere melancholie opwekken. De interieurs van Weischer tonen verouderd design, een moderniteit die er intussen pijnlijk achterhaald uit ziet en symbool staat voor onvervulde dromen van vrijheid en welvaart. Met Freud heeft dit nog maar weinig te maken...
Labels: Expoverslag
1 Comments:
waarom niet:)
Een reactie posten
<< Home